woensdag 13 april 2011

Tom en Jeroen

Column uit De Gelderlander editie Maasland Sport van zaterdag 3 april.
 
 
Een oud gerimpeld mannetje. Pet op, sigaar in de mond. Zitten op een klein klapstoeltje. Een gebogen houten wandelstok leunt tegen zijn benen. Rechts van ‘m zit z’n vrouw in paarse bloemetjesjurk. Op zo’n zelfde klapstoeltje.  Er tussen een klein tafeltje. Flesje jenever er op, de kleine glaasjes die er naast staan zijn leeg. Rustig wachtend op de koers. Genietend van wat er om hen heen gebeurt. Al jaren zitten ze elke eerste zondag van april er op dezelfde manier bij, op dezelfde plek. Niet ver bij het oude stelletje vandaan kunnen de vaste gasten van het karakteristieke, kleine  dorpscafé de spanning niet aan. Uit de tap vloeit al vanaf vanochtend vroeg rijkelijk een typisch Belgisch biertje. De vlaggen met de Leeuw van Vlaanderen wapperen in de wind. Alle rijen dik langs de kant van weg verzamelde supporters hopen op maar één ding: dat hun held Tom Boonen afrekenent met die sterke Zwitser, Fabian Cancellara.
Mocht ik ooit als verslaggever naar de Ronde van Vlaanderen gaan, dan hoop ik in bovenstaand tafereel te recht te komen. Het is een wens die ik al lang heb, maar waar ik geen haast mee heb om te vervullen. De reden: al een paar jaar heb ik het voorrecht om op dezelfde zondag als Vlaanderens Mooiste verslag te mogen doen van de Strijd om de Gouden Helm in Oploo. Deze wielerronde is voor mij als de eerste racefiets voor een jongetje dat Tom Boonen achterna wil.
In Oploo waan ik me morgen weer een beetje in Vlaanderen. In het dorpscafé komen de renners hun rugnummers weer ophalen, terwijl op een kleine televisie de echte grote mannen te zien zijn.  Buiten zal het publiek niet rijendik staan, maar zal er sporadisch wel een liefhebber op een klapstoeltje zitten. En net als Vlaanderen heeft ook Oploo een echte favoriet. Jeroen van de Weijer woont in het kleine dorpje, won in 2001 en werd vorig nog derde. Het mooie: Van de Weijer lijkt op Boonen. Iets ouder. Maar hetzelfde type renner. Dezelfde diepe zit, dezelfde dikke bovenbenen. Nu maar hopen dat hij morgen geen zelfde type Cancellara  tegenkomt.

Kom eens op, jongens!

Column uit De Gelderlander editie Maasland Sport van zaterdag 19 maart. 
 

Mijn hoogtepunt als voetballer beleefde ik ergens in de lente van 1996. Op het grasveld van basisschool De Regenboog in Cuijk speelde ik in het speelkwartier een wereldpot. Althans, zo voelde het. Ik beschikte op die zonnige dag tot mijn eigen verbazing over een blakende voetbalvorm. Ik had snelheid, behield overzicht en maakte passeerbewegingen. Ik schoot de bal minimaal één keer tussen de als doelpalen dienende jassen, en ik was toch zeker bij drie andere doelpunten betrokken. Ik hield aan die zeldzame gebeurtenis zo’n goed gevoel over, dat ik het me nu nog kan herinneren. Maar zo spectaculair als ik het me herinner zal het wel niet geweest zijn. Want voetballen, dat trok me helemaal niet. Daar was ik al veel eerder achter gekomen.
Nee, ik koos toen ik een jaar of negen was - zoals dat vaker in families gaat - voor dezelfde sport als mijn twee broers: volleybal. Een sport die in die tijd bij jongens redelijk populair was. Ik kwam in ieder geval bij een club terecht (Shock’82) waar genoeg andere jongens speelden. Maar vandaag de dag is het bij de jeugd niet meer zo als een jaar of vijftien geleden. Als nu een jongen in het speelkwartier er achterkomt dat hij totaal geen plezier beleeft aan het met zijn allen achter een bal aan rennen, dan bedenkt hij zich wel drie keer voordat hij voor volleybal als alternatieve sport kiest. Volleyballen is namelijk in de belevenis van de huidige jeugd vooral een meisjessport geworden.

Alle volleybalclubs in de regio kampen met hetzelfde probleem: er is genoeg aanwas van jonge leden. Volleybal is populair. En terecht, want het is een spectaculaire, technische en dynamische sport. Minigroepen puilen uit. Maar: voor het overgrote deel met meisjes. Het is een imago-probleem onder jongens wat maar lastig op te lossen is. De mannelijke spoeling bij clubs wordt dunner en dunner. Herenteams verdwijnen. Kom eens op jongens: ga volleyballen!

Carnaval

Column uit De Gelderlander editie Maasland Sport van zaterdag 5 maart.


Heerlijk, het is weer carnaval. Een van de hoogtepunten van het jaar, al zullen de meningen daarover verdeeld zijn. In ieder geval: het is vier dagen lang een groot feest en op sportgebied ligt bijna alles stil. Bijna alles. Want er zijn twee grote evenementen in de regio waar carnaval en sport samenkomen: op maandag de Metworstrennen en een dag later de Kuukse Elfkroegetocht. Bij het eerste evenement strijden in Boxmeer geboren, vrijgezelle mannen op een in topvorm verkerend paard om de titel Koning van de Metworst. Wie raast er het snelst over het Vortums Veld? Het lijkt me prachtig om te zien, maar ik was er helaas nog nooit bij.
Als echte Cuijkenaar ga ik uiteraard wel naar de Elfkroegetocht. Deed zelfs de afgelopen vier jaren mee als wedstrijdrijder. Met een touw vastgemaakt aan mijn vaste teamgenoot Jesper Elbers rolschaatsten we tussen het vele publiek door. Met veel te kleine wieltjes over veel te grote klinkers. Over een kluunbaan. Over een houten brug, er vervolgens kruipend onderdoor. Op volle snelheid - voorzover ik dat als gebrekkig rolschaatser voor elkaar kreeg - van kroeg naar kroeg. Elk jaar knalden we elf keer tegen een bar op, bestelden een apfelkorntje, dronken dat op, rekenden af en waren in tien seconden weer weg. Elk jaar namen we uitgeteld de laatste hindernis, de schuimbak. Telkens vielen we tegen de rode finishknop aan.
Met een goede dosis geluk wisten Jesper en ik in 2008 zelfs te winnen. Vorig jaar vonden we het mooi geweest. We waren elk jaar na de Kroegetochtwedstrijd  zo gebroken, dat er van feesten erna weinig meer terecht kwam. Die Kuukse Elfkroegetocht, het is bijna topsport. Zwaarder dan menig sport waarover wij in deze krant dagelijks schrijven. En de Koning van het Metworstrennen? De eeuwige roem die hem  maandag ten deel valt, valt met het winnen van geen enkele regionale sportwedstrijd te evenaren.

Flamingo's

Column uit De Gelderlander editie Maasland Sport van zaterdag 26 februari.


Als je buiten deze regio aan iemand vraagt wat Flamingo’s zijn, dan zul je een beschrijving krijgen van een exotische vogel. Een roze exotische vogel, die om te overleven zijn voedsel met behulp van zijn lange nek uit het water opvist en tussen het eten door graag op één poot staat. Een vogelliefhebber zou ook nog de reden waarom ze op één poot staan kunnen noemen en misschien ook  nog  wel een uitgebreide beschrijving kunnen geven van een grote groep vliegende Flamingo’s, tegen de achtergrond van een mooie ondergaande zon.
Als je dezelfde vraag stelt aan iemand binnen deze regio, dan zul je waarschijnlijk een beschrijving krijgen van de gelijknamige volleybalclub uit Gennep. Een erg grote volleybalclub, met een erg sterk eerste mannen- en eerste vrouwenteam. Een sportliefhebber zou kunnen vertellen over de laatste paar jaren, waarin de vrouwen van Flamingo’s als eerstedivisieteam in de beker B-leagueteams versloeg en als kers op de taart via twee beslissingswedstrijden tegen VC Leeuwarden promoveerden naar die B-league, vorig jaar mei.
Het is misschien te gemakkelijk, maar de situatie waar in het vrouwenteam van de Flamingo’s zich op dit moment bevindt, vertoont veel overeenkomst met die van de roze exotische vogel in een plas water: op één been en op het punt om te gaan vliegen. Vertaald naar de sportende Flamingo’s: met nog maar één been in de B-league, op het punt terug te vliegen naar de eerste divisie.
Vanavavond speelt de ploeg van René Brandwijk in Gennep een cruciaal duel om lijfsbehoud. Tegen een oude bekende, VC Leeuwarden. Verliezen ze, dan staan ze nog vaster op plek tien, die directe degradatie betekent.  Winnen ze, dan passeren ze Leeuwarden en is er weer hoop. Dan kunnen de Flamingo’s hun vleugels ingeklapt laten. Hun tweede poot weer op de grond zetten. En gaan eten om te overleven in de B-league.

Rode Bieten

Column uit De Gelderlander editie Maasland Sport van zaterdag 12 februari.


Wie het sportnieuws deze dagen  gevolgd heeft, moet net als ik met z’n oren hebben staan klapperen. De Italiaanse wielrenner Ricardo Ricco werd begin deze week met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Hij had zichzelf doping toegediend met behulp van bloedtransfusie. Dat ging fout omdat  het bloed  iets te lang in zijn koelkast had gestaan en bedorven was. In paniek, zo las ik in de krant, heeft Ricco alles bekend aan de  arts. Hoe gek moet je zijn om zo ver te gaan? Hoe graag wil je winnen, dat je je leven ervoor op het spel zet? Ik kan er met mijn pet niet bij in ieder geval. Zou het met geld te maken hebben? Is het noodzakelijk om überhaupt in de wielersport je boterham te verdienen?
Interessante stelling van een psycholoog die op tv was: betrapte wielrenners  hebben vaak geen spijt van het feit dat ze gebruikt hebben, maar van het feit dat ze zo dom zijn geweest om betrapt te worden.
Gelukkig hoef ik mij als ik verslaggever van een sportwedstrijd in de regio Maasland niet druk te maken over al deze zaken. Volleybalwedstrijden van het Rijkevoortse Luctor in de promotieklasse, de voetbalderby tussen Excellent uit Oploo en DSV uit Sint Anthonis en een regionale hardloopwedstrijd met Cuijkenaar Milan Perc als winnaar: het is allemaal een niveautje lager, maar wel pure sport en hartstikke eerlijk. Net zo leuk om naar te kijken en nog zonder dopingperikelen.
Nog wel, zeg ik. Je hoeft  om beter te presteren helemaal niet zoveel risico  te nemen als Ricco. Drink gewoon elke dag een paar glazen sap van rode bieten. Want de wetenschap heeft bewezen dat dat een sterk prestatieverhogend effect heeft, stond er schuin boven het absurde verhaal van de Italiaanse wielrenner. In België is het spul niet aan te slepen. Het is namelijk harstikke legaal. Ik zou zeggen: vullen die bidons! Maar dan wel allemaal, alsjeblieft. Het moet namelijk wel eerlijk blijven.

maandag 22 november 2010

Van der Gijp

Column uit De Gelderlander editie Maasland Sport van zaterdag 20 november.


Normaal zet ik het tv-programma van Robert Jensen heel snel weer af, maar deze week zat de vrolijke voetbal-analyticus René van der Gijp bij Jensen op de bank en daar moet ik altijd hard om lachen. Van der Gijp vertelde uitgebreid over vanalles en nog wat. Al zijn anekdotes waren grappig en kwamen op hetzelfde neer: we nemen met z’n allen alles veel te serieus. Ook sport.

Trainers.  Het doet er allemaal niet toe wat ze zeggen, aldus Van der Gijp. En hij kon maar niet begrijpen dat PSV-doelman Hans van Breukelen boos werd als hij bij een 12-0 voorsprong alsnog een doelpunt tegen kreeg. Of dat het na een dikke nederlaag doodstil was in de kleedkamer. Dan probeerde Van der Gijp het ijs te breken met de opmerking: “wat waren jullie slecht vandaag!”. Winnen of verliezen, het maakte Van der Gijp niet uit.

Ik begon me tijdens de slappe verhalen van Van der Gijp voor te stellen hoe het was als niemand sport, op welk niveau dan ook,  meer serieus zou nemen. Dan zouden we een hoop missen. Geen door de modder buikschuivende en feestvierende spelers van Vianen Vooruit meer, want een titel van de vijfde klasse doet er dan toch meer niet toe. Geen hockeyspelers van Boxmeer meer die uit frustratie met hun stick gooien, want wat maakt het uit dat je zojuist uit het veld bent gestuurd? Geen volleybalsters van Flamingo’s meer die uit hun dak gaan omdat ze zojuist gepromoveerd zijn. Geen Milan Perc meer die voor de zoveelste keer winnend over de streep komt. We zouden spelers van SC St. Hubert zien, die na het kleedkamerpraatje van trainer Fred Seeger in een compleet andere opstelling op het veld gaan staan. Want wat hun trainer zegt, doet er immers niet meer toe.

Nee, het feit dat sport (te) serieus wordt genomen, maakt het juist zo mooi. Anders zou de emotie uit de sport verdwijnen en zou het heel erg saai worden. Wij zouden niks meer hebben om over te schrijven. En Van der Gijp niks meer om over te ouwehoeren.


maandag 15 november 2010

Stop de Kwelling

Column in De Gelderlander - editie Maasland Sport van 13 november.



Hij was top in de tijd dat Abba hit na hit scoorde, Eddy Merckx het wielrennen domineerde en Johan Cruijff zelf nog voetbalde. Hij was robuust, multifunctioneel en hij voldeed aan alle eisen van die tijd. De vloer van de Cuijkse sporthal De Kwel. Maar na bijna veertig (!) jaar intensief gebruik is van die topvloer al heel lang niets meer over. De particuliere beheerder probeert met een tweewekelijkse poetsbeurt er nog wel iets van te maken, maar dat is  dweilen met de kraan open. De vloer is gevaarlijk glad, smerig, zo hard als beton (lekker voor de knieën) en sommige deksels van putjes steken uit. Ik kan nog wel even doorgaan,   ook over andere materialen in de sporthal.

Clubs als Jink, BVC en Shock’82 schamen zich bijna om tegenstanders in zo’n zaal te moeten ontvangen, maar ze zitten er mee opgescheept, want een andere keuze is er niet. Dat is schandalig voor een dorp als Cuijk, waar buitensportverenigingen niks te klagen hebben over hun accommodatie. De gemeente Cuijk heeft aan het eind van de jaren negentig de handen van de hal afgetrokken door de boel te privatiseren. De huidige beheerder heeft niet echt aan de toekomst gedacht en vertikt het al een hele tijd om er een nieuwe vloer in te leggen. Een nieuwe toplaag wordt overwogen. Een compleet nieuwe vloer met nieuwe putten en demping - de enige echt goede oplossing - is duur. Die investering is voor het huidige, eveneens verouderde gebouw blijkbaar te groot.

Maar ik zou er niet meer aan beginnen. Maak er een evenementenhal van, organiseer er concerten of autoshows. Of gooi de boel plat. En de zaalsporters dan? Deze week werd bekend dat er op de Homburgcampus geen schouwburg komt. Eén en één is twee, lijkt me. Bouw in plaats van de schouwburg op de campus een nieuwe sporthal. En wacht er niet te lang mee. De kwelling die De Kwel heet heeft voor de Cuijkse zaalclubs al lang genoeg geduurd.